
Hieronder de route van het vliegtuig zoals het NRC en Trouw die weergaven op 5 oktober, de dag na het ongeval.
In het NRC wordt de route al vrij nauwkeurig aangegeven: de route van Trouw is onjuist.




Links hiernaast: de route voorstelling van Trouw gebaseerd op ooggetuigenverklaringen. Trouw vond dat de onderzoekers niet goed naar de ooggetuigen hadden geluisterd. Het is duidelijk dat media onder grote druk moeten werken en dat de kwaliteit dan onder druk staat. Deze route is absurd en staat garant voor verwarring, als de informatie niet goed gecorrigeerd wordt.
Dekker: “De kaartjes kloppen niet”
Van Gijzel concludeert:
“Dus fraude”
Nationaal Archief te Den Haag: dossier R. van Gijzel, Bijlmerramp, geraadpleegd op 25 juli 2025

Links: de route voorstelling uit het boek Going Down Going Down, van Vincent Dekker, destijds journalist bij Trouw. De heer Dekker tekent de aan hem gegeven separatietijd van de motoren op 18:27:28 nabij de Hollandse Brug bij punt A, echter, deze tijd is afkomstig van de Digital Flight Data Recorder (DFDR). De tijd van dit opname-apparaat liep niet synchroon met de tijd die in de verkeerstoren werd geregistreerd. Het verschil bedroeg ongeveer tweeentwintig (22) seconden. Om de separatietijd goed in het plaatje hiernaast te kunnen weergeven, moet bij deze tijd tweeentwintig (22) seconden worden opgeteld om het beeld of het plaatje 'passend' te krijgen. Het separatie punt van de motoren komt dan te liggen op 18:27:28 + 22 seconden = 18:27:50 lokale tijd, zoals verder op wordt uitgewerkt en verduidelijkt. De motoren vallen er dus niet af bij de locatie A, zoals weergegeven in Dekker’s boeken, maar tussen de letters B en C ongeveer bij het driehoekje ten noorden van de stad Naarden. De onderzoekers hebben tot drie maal toe aan de heer Dekker proberen uit te leggen hoe zij hun berekeningen hadden gemaakt, maar dat kwam 'niet over', en de heer Dekker was niet overtuigd, omdat hij nogal wat informatie van ooggetuigen had verzameld, die een ander verhaal aan hem hadden gecommuniceerd. Het klopt inderdaad dat een aantal ooggetuigen ook heeft verwezen naar A als separatiemoment. Er waren echter ook ooggetuigen, onder andere politiemensen uit Almere, die getuigden van een andere locatie
De onderzoekers konden echter niets anders doen, dan aan Dekker doorgeven dat zijn voorstellingen niet juist waren, en niet met de werkelijkheid overeenstemden. Ook de woordvoerders van de Rijksluchtvaartdienst hebben de heer Dekker en de redactie van dagblad Trouw proberen te overtuigen om Dekker's visies over de route niet te publiceren. Er werden in een uiterste poging zelfs door de woordvoerder Houtman woorden gebruikt, die aangaven dat 'Dekker gevaarlijk bezig was'. Men vond echter geen gehoor. De heer Dekker bleef te wantrouwig om de uitleg te accepteren en werd daardoor zelfs nog veel wantrouwiger. Hij lichtte later politicus en Tweede Kamerlid de heer R. van Gijzel (PvdA) in, om te melden dat er zijns inziens sprake was van fraude door de "Rijksluchtvaartdienst" (onterecht: dat moet zijn de vooronderzoekers van de Raad voor de Luchtvaart). Dekker zou, zelfs na een parlementaire enquête, bijna 33 jaar later, volhouden dat hij nooit een antwoord kreeg op zijn vragen over de elkaar tegensprekende koers-tijd-grafiek van de DFDR en het eerste uitgedraaide radar-plaatje van de route (zie de beschrijving in zijn boek Going Down Going Down). Het antwoord op Dekker's vraag bestaat niet, want, de motoren separeerden niet op punt A, maar voorbij punt B, ongeveer bij het driehoekje. Dat het team van onderzoek hem de juiste informatie in de eerste weken van het onderzoek verstrekte, blijkt uit de beschrijvingen van de situatie in het boek Going Down Going Down.
De onmogelijkheid om Dekker omtrent de juiste gebeurtenissen en route te overtuigen vormde een essentieel deel van het ontstaan van zijn wantrouwen in de onderzoekers. Een nogal toxische relatie tussen Dekker en de onderzoekers ontstond. Het wantrouwen van Dekker werd doorgegeven aan politicus Van Gijzel, en Dekker zelf noemt dit onderwerp in 2024 nog steeds zijn 'piece de Résistance': het begin van zijn wantrouwen was voornamelijk op de route voorstellingen gebaseerd. De cijfertjes konden volgens Dekker 'onmogelijk kloppen'. Andere journalisten en vakgenoten, die wel van de lezing van de onderzoekers accepteerden, slaagden er ook niet in om Dekker van zijn ongelijk te overtuigen. Er ontstond een sfeer van wederzijds wantrouwen, die niet alleen weken en jaren, maar zelfs decennia zou voortduren en die de opmaat vormde tot meer kritische en zelfs misleidende publicaties van Dekker's hand. Het vormde een begin van maatschappelijke ongerustheid en een gespannen relatie tussen overheid en burgers. De onderzoekers en het ministerie zagen met lede ogen de on-corrigeerbare (waan)ideeën van Dekker ontstaan, en namen hem al binnen enkele weken en maanden uiteindelijk niet meer serieus. Ook de partijen die deelnamen aan het onderzoek, zoals El AL, de NTSB, de FAA en de Israelische accredited representatives reageerden geschrokken toen Dekker zijn opvattingen bij dagblad Trouw al bij de aanvang van het gecompliceerde onderzoek naar de oorzaak gepubliceerd kreeg, en men probeerde Dekker en Trouw tot voorzichtigheid in het trekken van conclusies te bewegen. Het onderzoek was slechts in de beginfase en het kon nog maanden duren voordat alles zorgvuldig zou zijn uitgezocht. Het signaal tot meer prudentie werkte echter averechts, want het verzoek tot het betonen van meer voorzichtigheid werd opgevat als het beïnvloeden van de onafhankelijkheid en persvrijheid. Dekker dacht mogelijk dat hij gemanipuleerd werd of dat men zaken wilde verbergen. In de waakhondfunctie van de vrije pers kreeg het wantrouwen een vervolg in meer kritische artikelen van dagblad Trouw, die uiteindelijk zelfs uitmondden in schandaalconstructies waarin de overheid en het overheidsfunctioneren ernstig werd bekritiseerd. Zelfs 25 jaar na de parlementaire enquête, die enkele opmerkingen plaatste maar wel de juistheid van de route bevestigde, blijft Dekker stellen dat de route niet klopt en dat hij nooit het juiste antwoord op zijn vragen heeft gekregen.

Hierboven de reconstructie van de route van het vliegtuig uit radargegevens uit het ongevallenrapport van de Raad voor de Luchtvaart (te downloaden op deze website zie Documentatie | ongevallenonderzoek EL AL 1862). De communicatie tussen de bemanning en de verkeersleiding is op de kaart weergegeven. De parlementaire enquête naar de vliegramp in 1999 bevestigde de route.
In Appendix 3.2 van het eindrapport (hieronder) van de Raad voor de Luchtvaart is (1) de 'area of engine separation' weergegeven op basis van ooggetuigenverklaringen en informatie uit het begin van het onderzoek. Dit was de locatie waarvan in de eerste twee weken van het ongevallen onderzoek, gedacht werd dat hier naar alle waarschijnlijkheid de motorseparatie had plaatsgevonden (zie brief LI-DIR-92-166 in het dossier Wolleswinkel Dossier ir. H.N. Wolleswinkel | ongevallenonderzoek EL AL 1862). Al snel bleek bij het beschikbaar komen van meer DFDR-data in de weken daaropvolgend, dat die locatie niet correct was. Er ontstonden naar aanleiding van de ogenschijnlijk tegenstrijdige informatie van de radarkaart (hierboven), de route kaart (hieronder) en de eerste verstrekte DFDR-grafiek, beschouwingen en conclusies in sommige dagbladen dat de twee kaarten niet met elkaar overeenstemden en een daarop nogal overdreven voorstelling van zaken dat het vliegtuig zelfs een heel andere route gevlogen zou hebben. De vooronderzoeker Wolleswinkel voelde zich genoodzaakt, naar aanleiding van de zorgen van de partijen die aan het onderzoek deelnamen en die beschikking hadden over de juiste informatie, om dagblad Trouw tot voorzichtigheid en prudentie in het trekken van conclusies in zo'n vroeg stadium van het ongevallenonderzoek te bewegen. Dit signaal werd niet begrepen en foutief uitgelegd, alsof het de bedoeling was de vrije pers verslaggeving te beïnvloeden. Het wantrouwen nam hierdoor zelfs alleen maar toe.
In zijn boek Going Down Going Down (2022) vermeldt journalist Dekker op pagina 52 dat hij van de Rijksluchtvaartdienst informatie verkregen heeft dat de motoren op 17:27:28 afbraken (DFDR-UTC-tijd). Dekker realiseert zich waarschijnlijk echter niet, dat de 'area of engine separation' tot stand gekomen is op basis van ooggetuigeninformatie en een voorlopige analyse die moest leiden tot het vinden van de nog ontbrekende motor in het begin van het onderzoek. Dit is in het eindrapport van de Raad voor de Luchtvaart vermeld. Echter, de separatie-tijd wordt bevestigd door vele andere uit onafhankelijke instrumenten verkregen DFDR-data op 17:27:28 DFDR UTC - tijd, hetgeen overeenkomt met 17:27:50 RADAR / Toren - UTC tijd, hetgeen overeenstemt met 18:27:50 lokale tijd. De tijdsverschillen zijn exact verklaarbaar, zie Analyses | ongevallenonderzoek EL AL 1862 rapportje 250203 Analyse van de tijdsverschillen tussen de Digital Flight Data Recorder (DFDR) en de LVB - ATC toren / radar - tijd en ook 20250617 De positie van de motor separatie in het eindrapport van de Raad voor de Luchtvaart 92-11 Appendix 3.2. Daarnaast realiseert de heer Dekker zich niet dat uit een stroomstoring op 26:51 RADAR / Toren UTC-tijd niet direct te concluderen valt dat motor vier is afgebroken. De elektrische systemen kunnen door herconfiguraties gaan omdat de stromen van de onafhankelijke generatoren in spanning en frequentie met elkaar gesynchroniseerd (moeten) worden. Die aspecten zijn door de subgroep elektrische systemen van het ICAO Annex 13 onderzoek uitgezocht, maar het had weinig zin om dat uitputtend te onderzoeken omdat de motorseparatie al zo duidelijk bleek uit de vele andere DFDR-parameters. De focus van het onderzoek lag dus op de motorophanging die faalde. Vast staat, dat de motor separatie begint op 17:27:28 DFDR UTC met motor drie en twee seconden later eindigt met de separatie van motor vier. De interpretatie(s) en conclusies van de heer Dekker zijn onjuist. Er is nooit een afwijkende route van het vliegtuig of 'een derde rondje' geweest. De maximale afwijking van de vliegbaan werd in de parlementaire enquête in 1999 besproken.
De routekaart in Appendices 3.1 en 3.2 die voor verwarring hadden/hebben gezorgd, dan wel uit het oogpunt van sensatiejournalistiek als dramatisch werden voorgesteld, waren niet voldoende nauwkeurig, oordeelde de Parlementaire Enquête Commissie in 1999: op sommige plaatsen was de afwijking in Appendix 3.2 tussen de 600 en 800 meter. In Appendix 3.1 waren er verklaarbare onnauwkeurigheden aan het begin en eind van de route vanwege beperkte waarnemingen van de radar. Voor de rest was de route eigenlijk vrij goed weergegeven. Onder aan de kaart staat dat de kaart niet aangepast is sinds 1989: dit is juist want de opmerking slaat op de topografische weergave. Na de parlementaire enquête in 1999, die aanvullende informatie en toelichting gaf, is de kaart niet aangepast met betrekking tot de separatie van de motoren. Een duidelijke kaart met daarop de werkelijke positie van de motorseparatie ontbrak in het eindrapport van de Raad voor de Luchtvaart. Een heropening van het ICAO Annex 13 onderzoek was niet aan de orde omdat er geen significante wijzigingen in de oorzaak en de aanbevelingen waren. Noch een ministerie, noch de RLD waren bevoegd om het rapport van de onafhankelijke Raad voor de Luchtvaart te heropenen. De parlementaire enquête concludeerde in 1999 dat de route kaart tot speculaties had bijgedragen. Anno 2025 kan gesteld worden dat de route kaart nog steeds tot speculatie en zelfs door ex-politicus de heer Rob van Gijzel tot het instand houden van complottheorieën leidt. Zie (Complot)theorieën | ongevallenonderzoek EL AL 1862) en R. van Gijzel | ongevallenonderzoek EL AL 1862.
De routekaart die gebaseerd was op de radar-data, ook weergegeven in het eindrapport in Appendix 3.1, was veel exacter, en geeft ook de juiste route weer.
Het was niet de taak van de parlementaire enquête commissie in 1999 om het technische onderzoek naar de ramp volledig opnieuw te doen. Niettemin zijn de bevindingen van de enquêtecommisie over de route juist, alhoewel de commissie geen specifieke aandacht aan de ‘foutieve’ 'area of engine separation' besteed heeft: die positie leek voor iedereen logisch, maar was feitelijk onjuist.
Het ICAO Annex 13 onderzoeksteam werkte in vanaf ongeveer november 1992 met de juiste DFDR-data van de engine separation verder, maar ondervond problemen met de publieksvoorlichting, onder andere door beïnvloeding vanuit de politiek. De minister van Verkeer en Waterstaat was beducht voor (te) negative publiciteit, die er al in overvloed was: een persconferentie werd door de Minister Maij-Weggen, formeel hoofd van het Ministerie van VenW afgeblazen, echter de minister vergat dat de heer Wolleswinkel in zijn functie als vooronderzoeker aan de Raad van de Luchtvaart verantwoording schuldig was, en niet aan De Minister. Hierop schreef de vooronderzoeker een nogal pittige brief aan de Minister (19921207 Brief H.N. Wolleswinkel aan de Minister van Verkeer en Waterstaat Mr. H. Maij-Weggen 7 december 1992, zie Dossier ir. H.N. Wolleswinkel | ongevallenonderzoek EL AL 1862). Pogingen om in het gespannen media-klimaat 'de geest weer in de fles te krijgen' mislukten.
De goede positie van de motorseparatie is af te leiden uit de op deze website sinds 30 augustus 2024 beschikbaar gestelde openbare documentatie, waaronder de rapporten van het Nationaal Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium, onderaan deze webpagina.

Hierboven: Appendix 3.2 (opmerking: in het dossier van R. van Gijzel wordt dezelfde kaart als Appendix 6.2 aangeduid) uit het eindrapport met daarin de op basis van ooggetuigen aangegeven positie van de motorenseparatie (1): 'area of engine separation'. Dat gebied leek overeen te stemmen met de inhoud van de brief LI/DIR-92-166 van de heer Wolleswinkel aan de Tweede Kamer (zie ook pagina 52 van het boek Going Down Going Down van Vincent Dekker). Volgens meer detailleerde gegevens van de zwarte doos, die pas na enkele weken beschikbaar kwamen en waarvan de analyse maanden kostte, lag dat punt ongeveer 20 seconden verder vliegen voorbij de Hollandse Brug.
Hieronder en hierboven: de geschatte werkelijke posities en tijden van de motorseparatie en Mayday oproep van de bemanning, inclusief de op de DFDR opgenomen tijden (in DFDR UTC-tijd) en ATC/RADAR Toren UTC-tijd. Het is een schets, dus er kan enige onnauwkeurigheid in de route zitten.
De in de kaarten gegeven tijden komen exact overeen met het eindrapport van de Raad voor de Luchtvaart, het rapport van de Parlementaire Enquête Commissie uit 1999, en met de onafhankelijke door het Nederlands Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium gemaakte rapporten die hieronder te downloaden zijn. Er bestaat, behoudens enkele verklaarbare punten aan het begin en het eind van de radar-kaart, geen enkele onduidelijkheid over de route van het vliegtuig, zoals de parlementaire commissie uiteindelijk in 1999 ook al concludeerde.

Hieronder: de motorseparatie aangeven in de wreckage distribution kaart uit het eindrapport van de Raad voor de Luchtvaart 92-11 van 24 februari 1994. De lichtste delen (zoals positie 9, 11, 14, 10, 7 en 8) worden het verst met de sterke wind meegenomen (uit 70 graden met een sterkte van 30-35 knopen op 5000 ft), en de zwaartste delen zoals de motoren (positie nummer 1 en 2) komen het dichtst bij het vliegtuig neer, met uitzondering van de spinner van motor drie (positie nummer 5). De afbeelding hierboven was een 'ruwe schets' om de tijden duidelijk te maken; de hieronder getekende kaart is nauwkeuriger en komt wat dichter bij de werkelijke positie van het vliegtuig op 17:27:28 DFDR UTC tijd en pretendeert niet volkomen exact te zijn.

Hieronder: ongefilterde DFDR-data uit de lezing van ir. H. Tigchelaar van 26 januari 1995 voor de Nederlandse Vereniging voor Luchtvaarttechniek bevestigen dat de stuwkracht omstreeks 17:27:28 DFDR UTC tijd op motor nummer 1 en 2 wordt teruggenomen (interpretatie: naar aanleiding van de heftige beweging van het vliegtuig trekt de bemanning de gashendels volledig terug). Veel andere DFDR-parameters vertonen hetzelfde beeld. Met andere woorden: het tijdstip van de motorseparaties is exact bekend en ligt tussen 17:27:28 en 17:27:30 en het verschilt 22 seconden met de tijd in de toren. De strepen in de grafiek zijn de plekken waar de tape geen correcte data weergeeft (oorzaak verbranding: 'drop out data').



Ook uit gecombineerde DFDR-data is af te leiden dan de motorseparatie exact plaatvindt van 17:27:28 tot 17:27:30 DFDR UTC-tijd
Hieronder: een samenvatting van ir. H. Smaili, die een onafhankelijke studie heeft uitgevoerd van de gegevens uit de Flight Data Recorder met moderne simulatietechnieken. De resultaten van dit onderzoek bevatten veel details, maar de conclusies wijken niet wezenlijk af van de eindconclusie van het officiële onderzoek. De resultaten van dit onafhankelijke onderzoek werden ook gebruikt in de parlementaire enquête als bewijsmateriaal.


Hierboven een onafhankelijke reconstructie en vergelijking van de route van het vliegtuig uit de DFDR-gegevens met de uit de radar verkregen route over de grond. Deze reconstructie is gemaakt door de Technische Universiteit Delft met de originele DFDR-gegevens van het vliegtuig die bij het Nationaal Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium waren opgeslagen (Bron: ir. M. H. Smaili en prof. dr. ir. J.A. Mulder). De reconstructie vond plaats na de publicatie van het eindrapport over het ongeval door de Raad voor de Luchtvaart in 1994. De koers en snelheid van de DFDR-data werden geïntegreerd tot een positie en gecorrigeerd voor de wind. De op die manier geconstrueerde DFDR-route en de radarroute blijken goed overeen te stemmen. Flight leg nummer 1 loopt vanaf de start van het vliegtuig tot aan de motorseparatie, en flight leg 2 loopt van de motor separatie tot het flaps up commando. Uit de reconstructies blijkt dat de FDRS gegevens redelijk tot goed met de ATC radar route overeenstemt.
De parlementaire enquête accepteerde in 1999 het additionele, onafhankelijk tot stand gekomen bewijs en de heer ir. H.N. Wolleswinkel getuigde de berekeningen te hebben ingezien en met het resultaat in te stemmen.
De conclusie: er is geen onduidelijkheid over de door het vliegtuig gevlogen route.
Opmerking: Voor zover er anekdotische bewijsvoering van ooggetuigen over de route bestaat, kan deze getuigenenis op basis van de bovenstaande informatie weerlegd worden.